Als je begint met badminton is het vaak onduidelijk wat nu eigenlijk de bedoeling van het spel is. Deze rubriek is een poging om voor beginners maar ook de gevorderden duidelijk te maken welke de regels van het badmintonspel zijn. Badminton is een spel met duidelijke basisregels. Naarmate de techniek van het spel beter beheerst wordt, moeten ook meer en andere regels gevolgd worden. Zelfs de meest ervaren spelers zondigen tegen de regels van het spel zonder dat zij dit overigens in de gaten hebben. De rubriek zal elke keer een aspect van het spel behandelen. Mocht de uitleg niet duidelijk genoeg zijn, schroom dan niet om middels e-mail vragen te stellen.
1. Het spel en het veld
Badminton kan op meerdere manieren gespeeld worden. Zo is er het enkelspel en het dubbelspel voor zowel mannen als vrouwen. Ook het gemengd dubbel of de mix is een speltype, De regels lopen uiteen. Het spel vindt plaats op een badmintonveld. Dit veld is voor dubbel of enkelspel verschillend. Bij het dubbelspel is het veld breed en lang. De buitenste lijnen zijn dus geldig. Het servicevak is breed maar kort (grijs in het plaatje). Bij het enkelspel is de binnenste zijlijn geldig en de achterste lijn. Het servicevak is smal maar lang (gearceerd in het plaatje).
badminton_veld_leeg
Het net
Het aardige van badminton is dat men een net heeft gespannen om het elkaar een beetje lastig te maken. Het net mag tijdens het spel niet worden aangeraakt. Gebeurt dat wel, dat is het een punt voor de tegenstander of gaat de servicebeurt voorbij. Het racket mag niet over het net komen. Alleen in de slagbeweging mag bij het “doorslaan” het racket over het net komen. Het net hangt op een hoogte variërend tussen 1.524 en 1.55 meter.
De service
De service geschiedt altijd diagonaal, dus van rechts naar links of van links naar rechts. Zoals gezegd zijn de serveervakken voor het enkel- en het dubbelspel niet hetzelfde. In bovenstaande figuur is het serveervak voor het dubbelspel grijs gekleurd. Het vak is dus breed en niet diep. In het enkelspel is het speelveld smaller en dus ook het serveervak. Het serveervak in het enkelspel is daarnaast dieper, namelijk tot de achterste lijn. De service moet gericht zijn op het serveervak van de tegenstander en daar bij voorkeur invallen.
De correcte service
De service mag slechts worden uitgevoerd met het blad van het racket naar beneden gericht en waarbij het blad zich duidelijk zichtbaar geheel onder de hand moet (niet de heupen!) bevinden. De service is dus altijd onderhands. Op het moment van spelen (als de shuttle het blad raakt) mag de shuttle niet boven het middel geslagen worden. Het racket van de serveerder moet eerst de dop van de shuttle raken, waarbij de shuttle zich geheel onder het middel van de serveerder moet bevinden. Ook moet het racket met het blad naar beneden wijzen. Ervaren spelers maken met name deze fout wel eens. Wordt verkeerd geserveerd, dan gaat de beurt voorbij en heeft de tegenstander een punt. De service moet in een vloeiende of ononderbroken beweging plaatsvinden. Dit is soms lastig te interpreteren hoe dit precies bedoeld is. De serveerder mag geen schijnbeweging maken en moet de shuttle in een vloeiende beweging slaan. De voeten van zowel de serveerder als de ontvanger moeten binnen het serveervak staan (dus niet op een veldlijn) en met beide voeten op de grond tot de service geslagen is. De shuttle mag niet buiten het serveervak geslagen worden. Een shuttle is “in” als de shuttle op de lijn valt met enig deel van de shuttle. Ook de veertjes van de shuttle tellen dus, maar het gaat wel om dat deel dat het eerst de grond raakt. De service mag via het net geslagen worden. Speciaal bij dubbel en mix geldt dat de partners overal mogen staan zolang zij het uitzicht van serveerder en ontvanger niet belemmeren. Staan beide partijen gereed voor de service en wordt de service geslagen terwijl een partij verkeerd staat, dan is het punt voor de partij die goed staat. De sportiviteit gebiedt echter dat men elkaar zo goed en zo kwaad als het gaat waarschuwt. De nieuwe telling zorgt echter voor nogal wat misverstanden op dit gebied.
2. De telling
Sinds de zomer van 2006 is een nieuwe telling ingevoerd voor de officiële wedstrijden. De nieuwe telling is tamelijk ingewikkeld te beschrijven. Om dit duidelijk te maken doen we dit apart voor het enkelspel en het dubbel- en gemengd dubbelspel.
Enkelspel
Een set bestaat uit 21 punten, zowel voor dames als heren. Degene die de toss heeft gewonnen mag kiezen of deze de service wil of kiest de speelhelft. Beide partijen kunnen scoren. De service start in het rechtervak, gericht op het diagonaal tegengestelde vak. Een punt wordt gescoord als de shuttle bij de tegenstander de grond binnen de lijnen raakt of als de tegenstander de shuttle buiten de lijnen slaat of onreglementair speelt. Indien de serveerder een punt scoort, wisselt deze vervolgens van servicevak. Even punten is altijd rechts serveren, oneven punten is altijd links serveren. Scoort de service-ontvangende partij een punt dan gaat ook de service over. De ontvangende partij moet dan eveneens bij een even puntentotaal rechts serveren of bij een oneven puntentotaal links serveren. Dit gaat zo door tot een der partijen 21 punten heeft. Is de stand echter 20-20, dan wordt doorgespeeld tot 2 punten verschil. Wordt het dan nog 29-29, dan wordt degene die het eerst de 30 haalt de winnaar van de set. Normaal wordt gepeeld om twee gewonnen sets. Bij de tweede set wordt gewisseld van speelhelft. Bij een eventueel noodzakelijke derde set wordt bij een eerst bereikt totaal van 11 punten van speelhelft gewisseld.
Dubbel en gemengd dubbel:
De service in het dubbelspel verschilt van het enkelspel omdat zoals bij het speelveld genoemd het servicevak anders is: kort en breed. Het speelveld beslaat de gehele buitenste lijnen. Een game bestaat uit 21 punten. Degene die de toss heeft gewonnen mag kiezen of deze de service wil of kiest de speelhelft. Beide partijen kunnen scoren. De service start in het rechtervak, gericht op het diagonaal tegengestelde vak. Een punt wordt gescoord als de shuttle bij de tegenstander de grond binnen de lijnen raakt of als de tegenstander de shuttle buiten de lijnen slaat of onreglementair speelt. Indien de serveerder een punt scoort, wisselt deze vervolgens van servicevak. De tegenstanders blijven staan in de vakken waar zij stonden. Pas bij het op eigen service scoren van een punt wordt met de partner van servicevak gewisseld. Dit is een lastig onderdeel van de puntentelling. Beide partijen moeten dus bijhouden waar zij horen te staan en kunnen dat niet herleiden uit de stand. De stand geeft alleen aan dat bij een even aantal punten uit het rechtervak geserveerd moet worden, bij een oneven stand uit het linker vak. Staat men verkeerd bij een uitgevoerde service, dan is dit een punt voor de tegenstander. De regels zijn verder gelijk als bij het enkelspel.
3. De slagen
Elk spel heeft zijn eigen terminologie. Met badminton is dit niet anders. Als je het spel een beetje wil uitleggen, dan zul je meerdere termen moeten gebruiken om je bedoeling onder woorden te kunnen brengen. De slagen zijn hierin een onmisbaar hoofdstuk. In het kort zal ik de slagen benoemen en uitleggen welke slag ik bedoel. Sommige slagen zijn moeilijk uit te leggen met woorden, schroom dus niet om te vragen welke slag ik bedoelde met mijn uitleg.
De bekendste slag in het badminton is de smash. Deze spectaculaire slag is een geduchte aanvalsslag, maar lang niet altijd de winnende slag. De smash is een hard en strak geslagen slag die naar de grond gericht is. Als de verdediging attent is, is het stoppen van de smash over het algemeen voldoende om de aanvaller te verstaan!
Spelslagen
Een andere hard en strak geslagen slag is de drive. Deze is recht naar voren gespeeld maar vlak over het net. De verdediging ontvangt deze slag dan tussen schouderhoogte en het middel waardoor een gerichte return moeilijk wordt. De aanvaller kan meestal de return vervolgens afsmashen! De drive is dus een geducht aanvalswapen maar niet zo spectaculair als de smash. Met meer geduld bij de uitvoering van de tactiek van het spel is de drive meestal effectiever. Een hard geslagen maar hoog gespeelde slag achterin het speelveld is de clear. Een clear is een verdedigende slag. Doordat de shuttle hoog geslagen wordt en lang onderweg is, heeft de verdedigende partij de gelegenheid een goede positie weer in te nemen. Tegelijkertijd is de clear een slag die de andere partij in de problemen kan brengen. De ontvanger van de clear moet zich namelijk verplaatsen naar de achterzijde van het speelveld waardoor een aanvallende slag praktisch onmogelijk is geworden. De verdedigende partij heeft de gelegenheid om een nieuwe neutrale positie in te nemen. waardoor de mogelijkheden in feite beperkt zijn tot of een drive of opnieuw een clear. Wordt de clear op de backhand gespeeld dan komt over het algemeen de ontvangende partij in de problemen.
Een zacht geslagen slag is het dropshot. Dit kan een daadwerkelijke slag zijn maar ook een stop aan de rand van het net. De dropshot moet vlak achter het net geplaatst zijn. De dropshot is een aanvallende slag. De ontvanger heeft namelijk weinig gelegenheid te reageren en indien deze iets te laat is, zijn er weinig mogelijkheden voor een goede return. De stop aan de rand van het net moet hoog geslagen worden zodat de shuttle in feite ‘dood’ achter het net valt.
Service slagen
Een veelgebruikte service slag is de short-service. De service wordt kort over het net gespeeld in het voorste deel van het servicevak van de tegenstander. De short-service is goed verdedigbaar omdat deze slag tamelijk traag uitgevoerd moet worden om goed geplaatst te kunnen zijn.
Een service die met name in het enkelspel gehanteerd wordt is de lob-service. De service wordt hard en hoog geslagen en geplaatst in het achterste deel van het servicevak. De lob-service dringt de ontvangende partij dus meteen bij de service naar achteren.
Een zeer aanvallende service is de flick-service. Deze service wordt strak gespeeld en geplaatst in het achterveld. De flick-service wordt echter uitgevoerd als een short-service. Op het laatste moment wordt door een polsbeweging de slag echter veel krachtiger waardoor de shuttle strak en hard geslagen wordt. De ontvangende partij krijgt de shuttle op schouderhoogte en/of achter deze. De flick-service is moeilijk uit te voeren. Heel gauw wordt een technische fout gemaakt (het blad van het racket komt boven de pols of de shuttle boven het middel). Hier is veel oefening nodig om deze service goed uit te kunnen voeren.
Wordt de service uitgevoerd als een flick-service maar geplaatst op het lichaam van de ontvanger, dan spreken we van een drive-service.
4. Wedstrijdstrategie
De strategie is in feite het van te voren gedachte plan van hoe je de wedstrijd gaat aanpakken, altijd uitgaande van je eigen sterke punten. Is de tegenstander snel aan het net dan ligt het bestoken met een clear op de backhand voor de hand. Beschikt de tegenstander over een geduchte backhand en een goede smash dan moet gevarieerd gespeeld gaan worden (korte slagen afgewisseld met lange slagen). Ook kan een strategieonderdeel de service zijn. Door bijvoorbeeld continu eenzelfde service af te geven kan de tegenstander in ‘slaap’ worden gesust. Door op tijd te variëren wordt de tegenstander verrast en onzeker. Ook kan de service steeds anders uitgevoerd worden, waardoor de tegenstander ook onzeker wordt. Belangrijk is echter dat de variatie in slagen groot genoeg is om de tegenstander uit te kunnen spelen. Elke speler heeft sterke en zwakke punten. Het is zaak deze zo snel mogelijk in de gaten te hebben en daarmee in het spel rekening te houden. Let echter wel, (slag)geweld lost ook in het badminton weinig op.
5. Wedstrijdtactiek
Heb je een ‘plan van aanpak’ dan moet je dat nog zien uit te voeren. Zoals altijd zal de werkelijkheid anders zijn dan de theorie. Immers de tegenstander speelt mee en heeft zijn eigen “plan van aanpak”. Het is dus zaak te zoeken naar de zwakke plek van de tegenstander en deze zo snel mogelijk te vinden. Door in de eerste slagenwisseling van een partij zeer gevarieerd te spelen kom je er meestal snel achter waar de sterke en waar de zwakke punten van de tegenstander te vinden zijn. Een zwak punt kan de drop zijn, maar ook de backhand of de forehand. Door daarna steeds gevarieerd te spelen en te eindigen met het zwakke punt van de tegenstander, komen de punten wel binnen.
Lukt het niet om een zwakke plek te vinden, dan moet je proberen een eigen spel-schema op te zetten. Hiermee wordt bedoeld een manier van spelen die de tegenstander aan het lopen brengt en in het defensief dringt.
Een dergelijk schema kan zijn: Diepe service op de backhand, gevolgd door een clear op de backhand waarna een diagonale drop moet volgen. Heeft dit allemaal geen gevolg dan moet er meer drive gespeeld worden om het tempo te verhogen, gevolgd door bijvoorbeeld een drop. Ook heel aardig is het gebruiken van schijnbewegingen. Een schijnbeweging is een zeer geducht wapen, maar niet te verwarren met de ‘bedekte’ slag. Een schijnbeweging is in feite een beweging in gang zetten voor een bepaalde slag, bv. een clear en vervolgens een drop staan. Een bedekte slag is echter de slagbeweging zo laat mogelijk en zoveel mogelijk vanuit de pols te doen. De tegenstander kan dan niet aan de lichaamstaal zien wat voor slag te verwachten is en op welk been hij moet gaan staan. De reactie komt dus later.
Het aardige van badminton is echter dat een slagenwisseling niet te voorspellen is. Je slagen moeten in de eerste plaats natuurlijk altijd goed uitgevoerd zijn, en zelfs dan nog is niet te voorspellen wat de tegenstander doet. De tegenstander bepaalt voor een groot deel de ontwikkeling van de slagenwisseling afhankelijk van het repertoire aan slagen en de uitvoering van die slagen. Je zal je eigen spel moeten ontwikkelen met het slagenrepertoire dat je hebt. De wedstrijdtactiek leer je het best door tegen sterke tegenstanders te spelen en die te proberen uit te spelen. Verliezen van een sterkere tegenstander is niet erg, het winnen van een aantal punten op eigen kracht en door eigen tactiek is een groot genot.